Lees de onderstaande informatie een aantal malen goed door en probeer de kernpunten goed te onthouden.
Klik op een hoofdstuk om de informatie te zien.
Tip: lees de informatie hardop voor (maar wel zo dat je anderen niet stoort).
Een stuk tekst bestaat uit zinnen. Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
Om zinnen begrijpelijk te maken zijn er spelregels afgesproken voor het samenstellen van een zin.
Zo hebben we bepaalde soorten zinsdelen (delen van zinnen) met elkaar afgesproken.
Deze zinsdelen zijn: onderwerp, gezegde en bepaling. Er zijn er nog veel meer, maar dit zijn de belangrijkste.
Het onderwerp in een zin is degene die of datgene wat iets doet of degene die of datgene wat iets is.
In de zin: John zingt een lied, is John het onderwerp.
Het gezegde bestaat uit minstens één werkwoord, dat soms aangevuld wordt met een naamwoord of met andere werkwoorden.
Er bestaan twee soorten gezegdes: het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde.
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de (hoofd)zin staan. Het geeft altijd aan dat iets of iemand iets doet.
in de zin: Saskia kijkt naar buiten, is kijkt het gezegde.
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk, enz.) naamwoord. Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is.
In de zin: Jason is timmerman, is ís timmerman het naamwoordelijk gezegde.
Een bepaling geeft meer informatie over wat de werkwoorden in de zin uitdrukken.
Er zijn twee soorten bepalingen, een werkwoordelijke bepaling en een bijvoeglijke bepaling.
Een bijwoordelijke bepaling is een bepaling die meer informatie geeft over een werkwoord.
In de zin: het waait vandaag hard, is hard de bijwoordelijke bepaling.
Een bijvoeglijke bepaling is een bepaling die meer informatie geeft over een zelfstandig naamwoord.
In de zin: het schilderwerk van het huis is mooi, is mooi de bepaling.
In de zinnen die je schrijft moet je er altijd rekening mee houden dat je de werkwoorden goed schrijft. Zodat het voor de lezer duidelijk is wat je bedoelt.
Er zijn sterke en zwakke werkwoorden.
Sterke werkwoorden veranderen wel van klank in een andere tijdsvorm.
Voorbeelden: worden->werd, zingen->zong, lopen->liep
Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank in een andere tijd.
Voorbeelden: fietsen->fietste, spelen->speelde, klappen->klapte
De letters uit het ezelbruggetje 'T K f s ch p helpen om te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of de krijgt in de verleden tijd.
Voorbeelden: klappen->klapte en spelen->speelde
Sommige woorden schrijf je anders op dan dat je zo hoort uitgesproken worden.
Bijvoorbeeld de laatste letter van een woord wordt eigenlijk niet uitgesproken, of een letter in het midden van een woord versmelt met een ander letter.
Hieronder staan 9 van dit soort moeilijke woorden.
Lees ze hardop voor zodat je ze beter onthoudt.
Kernpunten om goed te onthouden zijn:
Wanneer je de bovenstaande informatie een paar keer hebt doorgenomen, ga dan de oefeningen maken die hierbij horen.
Oefenen